Psalms 5

1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Nechiloth. [05:2] O Heere, neem mijn redenen ter ore; versta mijn overdenking.
 opperzangmeester Zie Psa 4:1 .
,
  nechilòth Hierdoor verstaan sommigen zulke instrumenten van muziek, die door den wind of het geblaas geluid gaven, als fluiten, bazuinen, trompetten, en ook klein orgelwerk en orgel, enz. Anderen houden het voor zekeren toon der muziek.
2[05:3] Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden. 3[05:4] Des morgens, Heere, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken, en wacht houden.
 Des morgens, Verg. Psa 88:14 , en Psa 92:3 ; alzo wordt ook God gezegd des morgens [dat is, vroeg, intijds] zijne genade te bewijzen, Psa 90:14 , en Psa 143:8 ; Lam 3:23 .
,
 mij Of, [mijne woorden, mijn gebed] voor U in orde stellen; zie Job 32:14 , en Job 33:5 .
,
 wacht houden Als een wachter uitzien, of omzien, of uwe hulp niet komt; of wachten wat Gij zult antwoorden. Verg. Psa 130:6 ; Mic 7:7 ; Hab 2:1 .
4[05:5] Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren.
 de boze Of, het boze.
,
  verkeren Gene gemeenschap met U hebben, voor U niet duren, blijven, noch bestaan. Verg. Psa 34:17 , en Psa 94:20 .
5[05:6] De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid.
 onzinnigen Of, verwaanden, pochachtigen, roemredigen, waarop het Hebr. woord eigenlijk schijnt te slaan, doch wordt voorts in het algemeen genomen voor dwazen, onzinnigen, razenden, die de ware wijsheid niet hebben, maar als razende en zinneloze mensen, in alle ijdelheid en zonden zich wentelen, roemen en verlustigen. Zie Psa 73:3 , en Psa 75:5 , en Psa 102:9 ; Ecc 2:2 , Ecc 2:12 , en Ecc 7:9 , en Ecc 10:13 ; Isa 44:25 ; Jer 50:38 , enz.
6[05:7] Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en des bedrogs heeft de Heere een gruwel.
 leugensprekers Verg. Psa 4:3 .
,
 bloeds Hebr. der bloeden. Zie Gen 4:10 ; dat is, de bloeddortigen, moorddadigen en bedriegelijken. Verg. 2Sa 16:7 , en 2Sa 22:49 ; Psa 18:49 , en Psa 26:9 , en Psa 43:1 , en Psa 55:24 , en Psa 59:3 , en Psa 140:2 , Psa 140:5 ; Pro 3:31 .
7[05:8] Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid, in Uw vreze.
 huis ingaan; Versta, den tabernakel, want de tempel is bij Davids leven niet gebouwd.
,
 buigen In den voorhof, aan den ingang des tabernakels, richtende mijn aangezicht naar het allerheiligste, waar de ark des verbonds is. Zie Lev 1:3 ; Psa 116:19 . In het heilige gingen de priesters, in het allerheiligste alleen de hogepriesters; Heb 9:6-7 .
,
 paleis Het Hebr. woord is een naam van koninklijke hoven, Psa 45:9 , Psa 45:16 ; Pro 30:28 , en wordt ook gebruikt van de plaats, waar God gezegd wordt te wonen, als van den tabernakel: 1Sa 1:9 , en 1Sa 3:3 , en hier. Van den tempel, 1Ki 6:17 , enz., zelfs van den hemel, Psa 11:4 ; Mic 1:2 .
,
 vreze Met behoorlijke eerbiedigheid en ontzag voor uwe majesteit en onbegrijpelijke genade.
8[05:9] Heere! Leid mij in Uw gerechtigheid, om mijner verspieders wil; richt Uw weg voor mijn aangezicht.
 gerechtigheid, Dat is, gehoorzaamheid uwer geboden, die terstond ook door het woord weg gemeend wordt. Anders, door uwe gerechtigheid, naar welke Gij den onschuldige voorstaat.
,
 verspieders Die op mij loeren, het oog op mij hebben om mij te betrappen, of te doen vallen; alzo Psa 27:11 .
,
 weg voor Zie Gen 18:19 . De zin is: Wijs en effen mij door uwen Geest, als mijn leidsman, de baan, die Gij wilt dat ik ingaan zal.
9[05:10] Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.
 mond Zij spreken niet dan valsheid en bedrog. [ Hebr. in zijn mond: Dat is, in den mond van een ieder van hen] zie Job 15:5 .
,
 binnenste Zij dragen in het hart niets dan een bitter voornemen om den vromen verdriet, schade en ellende aan te doen.
,
 enkel Hebr. in het getal van velen, verdervingen, schenderijen, ergheden, verkeerdheden, strekkende tot des naasten verdriet, schande en verderf.
,
 keel is Zij haken en janken naar der vromen verderf en ondergang. Dit past de apostel [ Rom 3:13 ] op alle mensen, aangezien in hun natuurlijke verdorvenheid en boosheid. Verg. onder, Psa 14:2 , enz.
10[05:11] Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U.
 Verklaar Dat is, veroordeeld en bestraf hen, als die het verdiend hebben. Anders, verwoest hen; omdat het Hebr. woord beide betekent.
,
 van hun Zodat zij alle mislukken. Anderen: laat vallen vanwege hunne raadslagen.
,
 drijf hen Als kaf, Psa 1:4 , of verdrijf hen, verstoot hen.
,
 overtredingen, Of, afwijkingen, trouweloze handelingen.
11[05:12] Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben.
 laat verblijd Anders, zo zullen verblijd zijn, en zo in het volgende.
,
 overdekt; Dat is, beschut en bewaart, als wanneer iemand onder dak vrij is van hitte, koude en onweder; of door een schild van de pijlen der vijanden.
12[05:13] Want Gij, Heere, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen, als met een rondas.
 goedgunstigheid Of, met [uw] welbehaGen. Verg. Psa 30:6 .
,
 kronen Of, omringen, omsingelen.
Copyright information for DutSVVA